West-Brabant

Jeugdzorg in de regio zet stap in goede richting, aldus Roosendaalse PvdA

Foto: Pixabay

Hans-Jorg van Broekhoven Hans-Jorg van Broekhoven

Half juni stelde de Roosendaalse PvdA de nodige vragen aan het college over de stand van zaken binnen de jeugdzorg. Burgerraadslid Björn Rommens weet om meerdere redenen waarover hij praat en is voorzichtig optimistisch over een aantal ontwikkelingen. Tegelijk meldt hij dat er nog veel moet gebeuren en worden besproken. Dat gaat na het zomerreces er ook zeker van komen, wat hem betreft.

Er is een transformatie gaande in de jeugdzorg, die mooie en minder mooie dingen brengt. Dat concludeerden, namens de PvdA, fractievoorzitter Michael Yap en burgerlid Rommens in hun brief van juni. Er volgden maar liefst dertien inhoudelijke vragen over de ontwikkelingen, gericht aan het Roosendaalse college. Over tarieven, budgetten en de wijze van besteding, over wat er wel of niet onder jeugdzorg moet vallen, over werkwijzen en visies, en ook over aanbieders en de mate waarop niet alleen naar een jongere maar tevens naar diens omgeving wordt gekeken.

Niet overal gelijk

Er wordt veel samengewerkt binnen de jeugdzorg, zowel regionaal als daarbuiten. Er zijn bovendien heel veel aanbieders. Dat maakt het er niet altijd transparanter op. Daarnaast zijn er, sinds Den haag gemeentes verantwoordelijk stelde voor de invulling, grote verschillen per regio. Zo kan een zorgverlener in West-Brabant hele andere vergoedingen krijgen dan elders en daar mogelijk ook de mate van geboden begeleiding op aanpassen. Er is een zogeheten open house constructie, die de ruimte geeft aan jongeren en ouders om zelf een aanbieder te kiezen. Volgens Björn Rommens op zich een mooi principe maar zijn partij stelt wel dat het inmiddels voor een verzadigde markt heeft gezorgd, die bepaald niet overzichtelijker is geworden.

Wat kan er beter?

Björn is niet alleen als burgerlid betrokken bij de vraagstukken. Hij was zelf jeugdzorgjongere en maakt tegenwoordig deel uit van de raad van toezicht bij Conaction. Hij weet dus waar hij over praat en geeft aan de antwoorden van het college op de gestelde vragen te zien als een eerste stap in de juiste richting. Hij is blij dat de sector in de regio de afgelopen jaren goed naar zichzelf heeft gekeken; “Kunnen er dingen anders, kunnen er dingen beter? En dat dit dan ook echt gebeurd.” Hij snapt ook dat de gemeente die open house constructie toejuicht, omdat het bij de inkoop van zorg veel keuze biedt en zowel innovatie als kwaliteit stimuleert.

Nieuwe vragen

“Positief kritisch” op de ontwikkelingen, zo omschrijft Rommens zijn kijk op huidige sector en de wijze waarop de gemeente Roosendaal hierin staat. Eerder al schaarde de gemeenteraad zich achter een rapport (methode Duisenberg) dat met een aantal belangrijke aanbevelingen kwam. Daarin staat onder meer dat de focus niet alleen moet liggen op de jongere maar ook bijvoorbeeld op een thuissituatie. Volgens het college worden die dringende adviezen nu opgenomen in de lokale en regionale aanpak. Het leidt weer wel tot nieuwe vragen, heeft het burgerlid al gemerkt. Hij wil onder meer graag weten wanneer de sector verwacht dat de effecten van die nieuwe aanpak merkbaar worden. Na de zomer is hij van plan dit samen met andere politici en fracties te bespreken. Er komen dus mogelijk aanvullende raadsvragen richting het college. Het is sowieso een dossier dat nooit zal sluiten, vertelt hij. Er zal altijd jeugdzorg nodig zijn en dat moet je als politiek nauw blijven volgen.

Decentralisatie blijft voor verschillen zorgen

Een lastig punt blijft de verschillen per regio, concludeert de PvdA’er. Niet overal worden dezelfde vergoedingen gegeven voor verleende zorg en begeleiding. Dat kan tot ongelijkheid zorgen of een regio minder interessant maken voor een al dan niet gespecialiseerde aanbieder. Het is een direct gevolg van het feit dat Den Haag de jeugdzorg gedecentraliseerd heeft. Een echte regierol ontbreekt in deze. Gemeentes en regionale samenwerkingsverbanden proberen het op eigen niveau zeker te monitoren en te sturen maar daarboven gebeurt dat te weinig. Het kan leiden tot flinke verschillen in vergoedingen die zorgaanbieders krijgen.

Uit een eerdere serie artikelen die we vorig jaar publiceerden bleek al dat weinigen écht enthousiast werden van het feit dat het door Den Haag over de schutting was gegooid. Dat lijkt nog steeds een reden om te twijfelen aan de juistheid van die keuze, hoe goed er op lokaal en regionaal niveau ook wordt geprobeerd het te organiseren.